Belanghebbende, X, houdt de aandelen in C bv. Zij verkoopt de aandelen in 1993 aan een Liechtensteinse stichting (D). Z, de echtgenoot van X, is betrokken bij de werving van klanten voor een financieringsproduct van J Consultants Inc. uit de VS. Z is sinds 1 januari 1990 procuratiehouder met volledige bevoegdheid van C bv. De fees die J betaalt, lopen via D. Via C bv en Y komen de fees terecht bij Z. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur IB-(navorderings)aanslagen op over de jaren 1998-2001. De inspecteur merkt de door J Inc. naar D overgeboekte bedragen aan als inkomsten uit andere arbeid van X. Naar aanleiding van de uitspraken van Hof Arnhem (7 april 2010, 05/00160 tot en met 05/00163) en het arrest van de Hoge Raad (11 mei 2012, nr. 10/02137) vermindert de inspecteur ambtshalve de aanslagen naar nihil. Na verwijzing is slechts nog in geschil of X recht heeft op vergoeding van immateriële schade en op vergoeding van proceskosten.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de fase na verwijzing een jaar bedraagt, en is overschreden met twee jaar en tien maanden. Aangezien de termijnoverschrijding voor een periode van negen maanden aan X te wijten is, bestaat er recht op een immateriële schadevergoeding van € 1500. Verder kent het hof nog een proceskostenvergoeding van € 5022 toe aan X.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73