De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheid dat er vele andere BPM-zaken zijn, waarin dezelfde geschilpunten in wisselende samenstelling aan de orde worden gesteld, geen rechtvaardiging kan zijn voor een langere termijn van berechting.
X bv doet in maart 2011 BPM-aangifte voor een BMW 325i. In verband hiermee is door haar € 8498 voldaan, alsmede de (latere) naheffingsaanslag van € 430. Zowel tegen de voldoening op aangifte als tegen de naheffingsaanslag gaat X bv in bezwaar en (hoger) beroep. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is er een bijzondere omstandigheid die verlenging van de redelijke termijn in bezwaar en (hoger) beroep rechtvaardigt. X bv heeft namelijk een groot aantal BPM-procedures lopen met een aantal min of meer vaste geschilpunten, die in wisselende samenstelling voorkomen. De redelijke termijn wordt daarom verlengd met zes maanden. X bv krijgt vanwege de samenhang over de voldoening op bezwaar en de naheffingsaanslag slechts één immateriële schadevergoeding van € 3000. In cassatie stelt X bv onder meer dat zij recht heeft op twee (hogere) aparte vergoedingen.
De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheid dat er vele andere zaken zijn, waarin dezelfde geschilpunten in wisselende samenstelling aan de orde worden gesteld, geen rechtvaardiging kan zijn voor een langere termijn van berechting (zie HR 19 april 2019, 18/01623, V-N 2019/21.12). In hoger beroep is daarom de redelijke termijn overschreden, waardoor X bv recht heeft op een extra vergoeding van € 500. Vanwege de feitelijke samenhang van de zaken over de voldoening op bezwaar en de naheffingsaanslag volstaat inderdaad slechts één vergoeding. Het beroep van X bv is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 6 april