Belanghebbende, X, maakt op 27 december 2004 tijdig bewaar tegen een aantal navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting met boeten en beschikkingen heffingsrente. De inspecteur doet op 3 februari 2012 in één geschrift uitspraak op bezwaar. De aanslagen, boeten en beschikkingen heffingsrente komen te vervallen en X ontvangt een forfaitaire vergoeding voor de bezwaarkosten. In geschil is of X in verband met de lange duur van de procedure in aanmerking komt voor een immateriële schadevergoeding dan wel een dwangsom. Rechtbank Gelderland oordeelt dat er geen recht bestaat op een immateriële schadevergoeding bij een te lange duur van de bezwaarfase, wanneer het inhoudelijke geschil niet aan de rechter is voorgelegd.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK II, 24 februari 2015, 13/00920 t/m 13/00931 en 13/00941 t/m 13/00944, V-N 2015/26.1.1) oordeelt dat bij overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase ook recht bestaat op een schadevergoeding wanneer het inhoudelijke geschil al in de bezwaarfase is beslecht. Uit de uitspraak van de grote Kamer van de ABRvS van 29 januari 2014 volgt dat belanghebbenden enkel een recht op vergoeding van immateriële schade hebben, indien het geschil door het instellen van beroep aan de rechter is voorgelegd (ABRvS, V-N 2014/10.5). Aan de eis wordt volgens het hof ook voldaan wanneer beroep wordt ingesteld, nadat de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar al (deels) aan de bezwaren van de belastingplichtige tegemoet is gekomen (vgl. HR 11 april 2014, nr. 12/03373, V-N 2014/18.3). Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond en kent voor alle navorderingsaanslagen samen een vergoeding toe van € 5500 (11 x € 500).
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6