Mevrouw Y (erflaatster) overlijdt in oktober 2011. Belanghebbende, de heer X, is voor de helft gerechtigd tot haar nalatenschap. In geschil is naar welke waarde de eigen woning van Y voor de erfbelasting in aanmerking moet worden genomen. De WOZ-waarde voor 2011, naar de waardepeildatum 1 januari 2010, is aanvankelijk vastgesteld op € 1.045.000. Na bezwaar is deze verlaagd tot € 900.000. Voor 2012, naar de waardepeildatum 1 januari 2011, is de waarde vastgesteld op € 875.000. Na bezwaar is deze verlaagd tot € 685.000. De inspecteur gaat voor de onderhavige procedure uit van € 900.000, terwijl X een waarde van € 685.000 bepleit. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat geen sprake is van een buitensporige last ondanks dat de verkoopwaarde van de woning is bepaald naar een tijdstip dat 22 maanden ligt vóór het tijdstip van overlijden. Het feit dat de erfbelasting is berekend naar een hogere waarde dan op de sterfdatum kon worden gerealiseerd, betekent niet dat de wetgever is getreden buiten de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid. X beroept zich ook vergeefs op vanaf 2012 geldende mogelijkheid om te kiezen voor de WOZ-waarde die geldt voor het kalenderjaar na het overlijden. Het beroep van X is slechts gegrond aangezien de inspecteur heeft nagelaten te beslissen op het verzoek van X tot vergoeding van de bezwaarkosten. Hoewel de inspecteur de aanslag na bezwaar heeft verlaagd, hoeft de inspecteur de bezwaarkosten niet te vergoeden. Ten tijde van de uitspraak op bezwaar was de inspecteur namelijk niet bekend met de verlaagde WOZ-waarde.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 18 april