Belanghebbende, X bv, betaalt in 2012 aan een aantal werknemers een loon van meer dan € 150.000. Op de loonaangifte maart 2013 draagt X bv een bedrag van € 20.329 aan crisisheffing af. De afgedragen heffing heeft voor een deel betrekking op bonussen over 2011.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de bonussen over 2011 die in 2012 zijn uitbetaald behoren tot de grondslag van de crisisheffing. Op grond van art. 13a lid 1 Wet LB 1964 wordt loon beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het betaald wordt. Nu X bv de bonussen in 2012 heeft uitbetaald, zijn de bonussen ook in dat jaar genoten. De bonussen zijn dan ook terecht tot de grondslag van de crisisheffing gerekend. De omstandigheid dat de aanspraak op de bonussen berust op werkzaamheden verricht in en/of resultaten behaald in het jaar 2011 maakt dit niet anders. Gelet op het bepaalde in art. 32b van de Wet LB 1964 (tekst 2013) is het moment waarop de prestatie is verricht of de rechten zijn toegekend niet van belang, maar is slechts bepalend of er sprake is van loon dat is genoten in 2012 en waarover in 2012 belasting is geheven. Dat de bonussen in enig jaar voorafgaand aan 2012 zouden zijn genoten, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt onder verwijzing naar HR 29 januari 2016, nr. 15/00340, V-N 2016/7.17 de grieven van X bv tegen de crisisheffing als zodanig. Verder oordeelt de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van een individuele buitensporige last.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bd