X ontvangt in 2014 en 2015 een ziektewetuitkering. In 2015 bedraagt de ziektewetuitkering € 18.487. Het UWV vordert dit bedrag nog in hetzelfde jaar terug. Naast de hoofdsom vordert het UWV geen rente. X betaalt het bedrag in 2015 niet terug. X stelt beroep in cassatie in en voert aan dat de uitkering niet in 2015 als genoten kan worden beschouwd, omdat deze in hetzelfde jaar als ten onrechte uitgekeerd is teruggevorderd. Subsidiair voert belanghebbende aan dat het teruggevorderde bedrag rentedragend is geworden en daardoor niet in 2015 als genoten kan worden beschouwd.
De A-G wijst de standpunten af omdat de uitkering niet is terugbetaald en belanghebbende ook niet binnen een redelijke termijn blijk ervan heeft gegeven deze niet te willen behouden (verg. HR BNB 1989/120) en omdat bij de terugvordering van de ziektewetuitkering geen rente wordt gevorderd naast de hoofdsom. Moratoire interessen – die wat dit betreft niet gelijk kunnen worden gesteld met ‘gewone’ rente - gelden volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet als rente in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001. Voor een andere opvatting is, naar de A-G uitvoerig betoogt, geen goede grond. A-G Niessen adviseert de Hoge Raad het beroep van X ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 23 oktober