X ontvangt in 2020 een betaling uit een vaststellingsovereenkomst die hij datzelfde jaar met zijn werkgever heeft gesloten. Deze betaling bestaat onder meer uit een nabetaling die betrekking heeft op het jaar 2016. In geschil is of deze nabetaling moet worden toegerekend aan het belastbare inkomen voor het jaar 2020.
Rechtbank Den Haag merkt de in 2020 door X ontvangen nabetaling over 2016 aan als loon dat in 2020 is genoten, en dus tot het belastbare inkomen van dat jaar moet worden gerekend. De nabetalingen waren ook niet eerder dan in 2020 vorderbaar of inbaar, nu de vaststellingsovereenkomst is ondertekend op 12 oktober 2020. Omdat de systematiek van het genietingsmoment een dwingendrechtelijke wettelijke bepaling betreft, kan deze niet opzij worden gezet door een (andersluidende) afspraak tussen X en zijn werkgever. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146