Belanghebbende, X, woont samen met Y. Zij hebben in de aangifte IB/PVV 2010 gekozen voor fiscaal partnerschap. X en Y wonen in een woning waarvan de WOZ-waarde 2010 door de gemeente is vastgesteld op € 715.000. De gemeente heeft de WOZ-waarde gerenseigneerd op naam van Y. In zijn aangifte IB/PVV 2010 geeft X de woning op voor € 575.000. In geschil is of de inspecteur dit bij de aanslagregeling terecht heeft gecorrigeerd.
Hof Den Haag (MK I, 3 mei 2016, BK-15/00263, V-NVandaag 2016/1197) oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2010 terecht de onherroepelijk vastgestelde WOZ-waarde van € 715.000 heeft gehanteerd. In de onderhavige IB-procedure kan geen rekening meer worden gehouden met de grieven van X tegen de hoogte van de WOZ-waarde. Deze grieven had X naar voren kunnen brengen in de WOZ-procedure, maar die heeft X onbenut gelaten. Verder oordeelt het hof dat de inspecteur terecht de door X in de aangifte gemaakte fouten met betrekking tot de sociale verzekeringen heeft hersteld. X heeft in de aangifte twee vakjes onjuist aangekruist. Gevolg was dat de voorlopige aanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld. De inspecteur mag dit herstellen bij de definitieve aanslag.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.112