Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de in België behaalde winst terecht in Nederland heeft belast. X beschikt namelijk niet over een vaste inrichting in België, zodat de heffingsbevoegdheid over de winst geheel aan Nederland toekomt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Belanghebbende, X, woont in Nederland en exploiteert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het verkopen van bloemen en planten aan particulieren op diverse markten in België. Sinds mei 2013 verkoopt X ook bloemen en planten via supermarkten in België. De feitelijke verkoop wordt verzorgd door A, de echtgenoot van X. Naar aanleiding van een boekenonderzoek worden diverse IB-navorderingsaanslagen aan X opgelegd. X is het daar niet mee eens en voert onder andere aan dat, nu geen btw in Nederland is verschuldigd, omdat de door haar behaalde omzetten zijn gerealiseerd in België, er ook geen IB/PVV is verschuldigd in Nederland.
Hof Den Haag (V-N 2019/12.1.2) oordeelt dat de door X met haar onderneming in België behaalde resultaten in beginsel belastbaar zijn in Nederland. Het hof wijst er daarbij op dat X in Nederland woont en dat zij voor haar wereldinkomen binnenlands belastingplichtig is in Nederland. Vervolgens stelt het hof vast dat X niet beschikt over een vaste inrichting in België, en dat de heffingsbevoegdheid over de winst van X geheel aan Nederland toekomt. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 23 oktober