Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij zijn werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel in België heeft verricht. Ook is niet aannemelijk dat X in Nederland uitsluitend bestuurderswerkzaamheden heeft verricht, waarvoor hij geen beloning genoot. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, woont in België. Hij houdt de aandelen in het Nederlandse A bv. Sinds eind 2007 is X, via zijn bv, werkzaam als manager voor het Belgische B nv. Omdat X salaris ontvangt van A bv, reikt de inspecteur IB-aangiftebiljetten voor de jaren 2008 en 2009 uit aan X. X dient de aangiften echter niet in. De inspecteur legt vervolgens ambtshalve aanslagen op. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur belasting mag heffen over het inkomen dat X geniet. De rechtbank overweegt daarbij dat X directeur is van A bv, en dat X salaris ontvangt van A bv. Verder wijst de rechtbank er op dat, ook al wordt de dienstbetrekking deels buiten Nederland uitgevoerd, de dienstbetrekking voor A bv wordt geacht geheel in Nederland te zijn vervuld (art. 7.2 lid 7 Wet IB 2001). Ook is volgens de rechtbank belastingheffing op grond van art. 15 en 16 Belastingverdrag Nederland - België toegestaan. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 1 februari 2018, 15/00486, 15/00487 en 15/00488, V-N 2018/20.1.2) oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij zijn werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel buiten Nederland, in België, heeft verricht. Verder acht het hof ook niet aannemelijk dat X in Nederland uitsluitend bestuurderswerkzaamheden heeft verricht, waarvoor hij geen beloning genoot. De aanslagen blijven in stand.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 12 december