Hof Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek van een hoger bedrag aan kosten voor een aantal posten dan de rechtbank al heeft toegestaan. Verder bestaat ook geen recht op aftrek voor de nieuwe, in hoger beroep aangevoerde, kostenposten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Predikant X voert in zijn IB-aangiften 2013 (€ 17.429) en 2014 (€ 42.049) diverse kosten op. Naar aanleiding van een bij X' gemachtigde uitgevoerd onderzoek legt de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV op aan X en corrigeert de geclaimde kostenaftrek. In de beroepsfase volgt overleg tussen X en de inspecteur en wordt alsnog een aftrek toegekend (2013: € 22.881 en 2014: € 23.254). X gaat vervolgens in hoger beroep.
Hof Den Haag (V-N 2023/2.1.2) oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek van een hoger bedrag aan kosten voor een aantal posten dan de rechtbank al heeft toegestaan. Verder bestaat ook geen recht op aftrek voor de nieuwe, in hoger beroep aangevoerde kostenposten. Voor de arbeidsbeloning voor zijn vrouw geldt dat X niet duidelijk maakt voor hoeveel uren en voor welk bedrag de arbeidsbeloning in aanmerking wordt genomen. Daarnaast ontbreken betalingsbewijzen. Voor de representatiekosten geldt dat X niet aannemelijk maakt dat een hoger bedrag voor aftrek in aanmerking moet komen. De verhuiskosten die X in aanvulling op de reeds in aftrek toegestane kosten, in aftrek wil brengen zijn niet inzichtelijk gemaakt. Ook is onduidelijk of deze kosten überhaupt wel op X hebben gedrukt. X gaat in cassatie, maar motiveert het beroep niet digitaal. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.95
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90