Rechtbank Den Haag oordeelt dat de heffing van belastingrente op zichzelf niet in strijd is met het eigendomsrecht en in het geval van X ook geen individuele en buitensporige last vormt.
Op 24 februari 2022 sluit X een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst, waarin is bepaald dat een levenslooptegoed van € 140.986 belast wordt in 2017. Dit resulteert in een naheffingsaanslag loonheffingen met een belastingrentebeschikking van € 11.471. X gaat in bezwaar en beroep.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de heffing van belastingrente op zichzelf niet in strijd is met het eigendomsrecht en in het geval van X ook geen individuele en buitensporige last vormt. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat het krachtens de rentebeschikking verschuldigde bedrag voor haar een individuele en buitensporige last is. De rechtbank benadrukt dat belastingrente geen boete is en dat daarom opzet en grove schuld geen rol spelen bij het in rekening brengen van belastingrente. Omdat er geen sprake is van een 'criminal charge' is van strijdigheid met art. 6 EVRM geen sprake. De belastingrentebeschikking is volgens de rechtbank in overeenstemming met het zorgvuldigheidsbeginsel, aangezien de beschikking samen met de naheffingsaanslag enkele weken na de vaststellingsovereenkomst is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30h
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 23 november
Informatiesoort: VN Vandaag