De Hoge Raad oordeelt dat, nu in de uitnodiging voor de zitting niet werd gewezen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of op te roepen, Hof Den Haag afzonderlijk had moeten beslissen op het getuigenaanbod van X.

Belanghebbende, X, is een deel van het jaar grootaandeelhouder van drie bv’s. Van twee bv’s is hij ook bestuurder. X doet aangifte IB/PVV 2015 van een negatief belastbaar loon en een negatief inkomen uit eigen woning. In geschil is onder meer of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag terecht een gebruikelijk loon in aanmerking heeft genomen.

De Hoge Raad oordeelt dat, nu in de uitnodiging voor de zitting niet werd gewezen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of op te roepen, Hof Den Haag afzonderlijk had moeten beslissen op het getuigenaanbod van X. In het hogerberoepschrift heeft X een bewijsaanbod gedaan om iemand te horen die zou kunnen bevestigen dat X geen werkzaamheden voor de vennootschappen heeft verricht waarvoor de inspecteur een gebruikelijk loon in aanmerking heeft genomen. Normaal gesproken kan de rechter bij zo’n bewijsaanbod volstaan met de mededeling dat hij gelegenheid biedt voor uitvoering van dat aanbod, bijvoorbeeld door de belanghebbende in de uitnodigingsbrief voor de zitting te wijzen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of op te roepen. X bv heeft echter een aan de coronamaatregelen aangepaste uitnodigingsbrief ontvangen waarin zo’n mededeling ontbreekt. Onder die omstandigheden had het hof een afzonderlijke beslissing op het bewijsaanbod moeten geven. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:60

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

6

Gerelateerde artikelen