Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het verzoek van A bv en de maatschap om als f.e. te worden aangemerkt voor de BTW terecht heeft afgewezen. Er is geen sprake van financiële verwevenheid.
B bv en Holding bv houden ieder de helft van de aandelen in A bv. A bv drijft een tandartsenpraktijk. B bv en Holding bv gaan in februari 2020 met terugwerkende kracht naar 1 januari 2019 een maatschap aan en brengen daarbij hun aandelen in A bv en het stemrecht op de aandelen in de maatschap in. A bv en de maatschap (belanghebbenden) verzoeken de inspecteur vervolgens om voor de BTW-heffing te worden aangemerkt als f.e. met ingang van 1 januari 2019. De inspecteur wijst het verzoek af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het verzoek van A bv en de maatschap om als f.e. te worden aangemerkt voor de BTW terecht heeft afgewezen. Er is geen sprake van financiële verwevenheid. De rechtbank overweegt dat de zeggenschapsrechten in A bv liggen bij B bv en Holding bv. Deze vennootschappen hebben namelijk de juridische eigendom van A bv. Verder merkt de rechtbank op dat, gezien de in de maatschapsovereenkomst opgenomen fiscale glijclausule, de economische eigendom van de aandelen in A bv niet geheel en onvoorwaardelijk berust bij de maatschap. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Fiscale eenheid in de Vpb.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 7 september