De Hoge Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om de inbreng voor de winstberekening te negeren. Het maakt niet uit dat de inbreng tot gevolg heeft dat bij de daarbij betrokken verbonden vennootschappen met betrekking tot het complex de verantwoording van winsten en verliezen anders plaatsvindt dan zonder de inbreng zou zijn geschied.

X Holding nv is de moeder van een fiscale eenheid voor de VPB. Tot de fiscale eenheid behoort D bv. X Holding nv houdt ook alle aandelen in F nv, doch F nv behoort niet tot de fiscale eenheid. D bv heeft recent € 17.500.000 geïnvesteerd in een fabrieks- en kantoorgebouw. Eind 2002 wordt dit complex overgedragen aan X Holding nv tegen de - zowel fiscaal als commercieel gehanteerde - boekwaarde van € 17.500.000. Op dezelfde dag plaatst F nv een nieuw aandeel bij X Holding nv. Ter voldoening aan haar stortingsverplichting wordt het complex ingebracht. Daarbij is de inbrengwaarde gehanteerd van slechts € 4.155.000. In geschil is of X Holding nv in dit kader terecht een verlies claimt van € 13.345.000. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de waarde in het economische verkeer van het complex gelijk is aan de investeringskosten van € 17.500.000. Hof Arnhem oordeelt dat de uitgifte en de volstorting niet onzakelijk zijn. Slechts indien de uitgifte en de volstorting leiden tot een vermogensverschuiving die is terug te voeren op aandeelhoudersmotieven, is een winstcorrectie op haar plaats. De (inbreng)waarde van het complex wordt in goede justitie vastgesteld op € 15.000.000. X Holding nv gaat in cassatie. De Staatssecretaris van Financiën stelt (voorwaardelijk) incidenteel onder meer dat de inbreng slechts heeft plaatsgevonden ter omzeiling van de onmogelijkheid van een afwaardering naar lagere bedrijfswaarde en daarbuiten geen reële praktische betekenis had. De Hoge Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om de inbreng voor de winstberekening te negeren. Het maakt niet uit dat de inbreng tot gevolg heeft dat bij de daarbij betrokken verbonden vennootschappen met betrekking tot het complex de verantwoording van winsten en verliezen anders plaatsvindt dan zonder de inbreng zou zijn geschied. In tegenstelling tot HR 4 maart 2011, nr. 09/03233, V-N 2011/14.16, is geen sprake van het maken van kosten uitsluitend ter persoonlijke behoeftebevrediging van de aandeelhouders. Het hof hoefde ook niet ambtshalve tot het oordeel te komen dat X Holding nv niet de vereiste VPB-aangifte heeft gedaan en daardoor heeft verzuimd van haar te verlangen dat zij doet blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het (kennelijke) oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een gebrek waarvan X Holding nv ten tijde van het doen van aangifte wist of zich bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige niet op juistheid worden getoetst. Het beroep van X Holding nv is ongegrond (art. 81 Wet RO) en het incidentele beroep van de staatssecretaris is dus ook ongegrond.

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 17 december

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen