De Hoge Raad oordeelt dat bij het bepalen van de inbrengwaarde van de overgenomen helft van het appartement moet worden uitgegaan van de waarde in bewoonde staat. Het hof heeft terecht vastgesteld dat X de overgenomen helft van het appartementsrecht in de privésfeer heeft verworven.

Belanghebbende, X, koopt in 2005, samen met zijn partner, Y, een appartement om de reistijd tussen woning en werk te verkorten. In de loop van 2006 wordt de woning in gebruik genomen. Beiden rekenen hun aandeel in het appartement tot hun ondernemingsvermogen. Eind 2006 strandt de relatie en neemt X het aandeel van Y over. In 2010 staakt X zijn onderneming, en brengt hij het appartementsrecht over naar privé, tegen de waarde in bewoonde staat. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte 2010 van X. Volgens de inspecteur was ten tijde van de inbreng namelijk sprake van een woning in bewoonde staat. Activering had dan plaats moeten vinden uitgaande van 65% van de waarde in het economische verkeer. Hof Amsterdam is het met de inspecteur eens. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat bij het bepalen van de inbrengwaarde van de overgenomen helft van het appartement moet worden uitgegaan van de waarde in bewoonde staat. Het hof heeft terecht vastgesteld dat X de overgenomen helft van het appartementsrecht in de privésfeer heeft verworven. X heeft het deel van Y namelijk overgenomen na beëindiging van de samenlevingsovereenkomst bij akte van verdeling van de gezamenlijke bezittingen en schulden. Een dergelijke verdeling en verwerving tussen levenspartners vindt naar hun aard plaats in de privésfeer van de belastingplichtige. Het beroep in cassatie van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet inkomstenbelasting 2001 3.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 14 juni

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen