Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de inkomsten van X voor de in opdracht van stichting C verrichte werkzaamheden niet kwalificeren als winst uit onderneming. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X wordt op 2 juni 2014 medebestuurder van stichting C, waarmee X een samenwerkingsovereenkomst sluit. Naast zijn bestuurswerkzaamheden verricht X als zelfstandig beroepsbeoefenaar werkzaamheden voor de stichting op basis van een overeenkomst van opdracht. X’ werkzaamheden bestaan voornamelijk uit het opstellen van standaard arbeidsovereenkomsten en X’ klanten bestaan voornamelijk uit leden van de coöperatie D, waarmee de stichting een samenwerkingsverband heeft gesloten. X is van mening dat zij recht heeft op toepassing van de ondernemers- en startersaftrek. In hoger beroep is in geschil of X als ondernemer winst uit onderneming geniet.
Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2021/13.1.1) oordeelt dat X’ inkomsten voor de in opdracht van stichting C verrichte werkzaamheden niet kwalificeren als winst uit onderneming. X maakt niet aannemelijk dat zij bij de uitoefening van haar werkzaamheden in opdracht van de stichting ondernemersrisico loopt. X’ honorarium kan daarmee niet als winst uit onderneming worden aangemerkt. Hieraan doet niet af dat de honorering afhankelijk is van de betaling door de opdrachtgevers/derden. Weliswaar loopt X indirect een debiteurenrisico, maar een dergelijk indirect risico is onvoldoende om het tot ondernemersrisico te bestempelen. X’ hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).