X komt in bezwaar tegen de aanslag afvalstoffenheffing. De heffingsambtenaar doet uitspraak, maar vergeet X te horen. De rechtbank verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar, die alsnog een hoorzitting regelt. Tijdens de hoorzitting geeft X aan dat hij de hoorzitting prematuur vindt, omdat hij de kostenonderbouwing van de afvalstoffenheffing onduidelijk vindt. Hij stelt na de hoorzitting schriftelijk vragen en wil een nieuwe hoorzitting. De heffingsambtenaar doet zonder tweede hoorzitting uitspraak en beantwoordt de vragen in de uitspraak op bezwaar. X komt in beroep. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep. In geschil is de vraag of sprake is van schending van de hoorplicht.
Het hof oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden. X heeft voor een grondige en zorgvuldige voorbereiding van het hoorgesprek voldoende tijd gehad in de periode tussen de ontvangst van de brief van 29 april 2021 en het moment van het hoorgesprek op 11 mei 2021. Van de gemachtigde had derhalve mogen worden verwacht dat hij hetgeen hij in zijn brief van 19 mei 2021 heeft aangevoerd, reeds tijdens het hoorgesprek te berde zou brengen. Dat hij dat niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico (en daarmee van X). De in de uitspraak op bezwaar van 14 juni 2021 opgenomen informatie betreft de opbouw van de kostenpost “overige” (€ 636.000), de verdeelsleutels en de opbouw van de totale kostenposten van het “Klantencontactcentrum” (€ 400.000) en de “veegkosten” (€ 1.736.000). Deze informatie, noch de verzoeken daartoe, kunnen worden aangemerkt als feiten en omstandigheden als bedoeld in art. 7:9 Awb op grond waarvan de heffingsambtenaar gehouden was X in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 7 juni