Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De in België woonachtige belanghebbende heeft de lijfrente-uitkeringen ten onechte niet aangegeven in de Nederlandse aangiften IB/PVV.

X woont sinds 1973 in België. Van 1972 tot en met 1989 is X in dienstbetrekking bij een Belgische werkgever. Daarna treedt X in dienst bij een Nederlandse werkgever. X doet als buitenlands belastingplichtige aangifte IB/PVV 2017, 2018 en 2019, waarin hij alleen een AOW-uitkering aangeeft. De primitieve aanslagen worden automatisch opgelegd. Later ontvangt de inspecteur informatie van de Belgische belastingautoriteiten waaruit blijkt dat X lijfrente-uitkeringen van Achmea ontvangt en legt navorderingsaanslagen op. In geschil is of de inspecteur over de jaren 2017 tot en met 2019 navorderingsaanslagen mocht opleggen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat aan de voorwaarden voor navordering is voldaan. Voor 2017 en 2018 is er sprake van een nieuw feit omdat er geen aanleiding is voor twijfel dat de aangiften niet juist zijn. In 2019 was er sprake van een kenbare fout. Wel zijn de AOW-uitkeringen ten onrechte in Nederland belast, daarom zijn de beroepen van X gegrond.

Lees ook het thema Navordering.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen 18

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Internationaal belastingrecht

Editie: 3 december

Informatiesoort: VN Vandaag

176

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen