Z maakt namens enkele honderden cliënten, waaronder belanghebbende, X, bezwaar tegen op aangifte voldane overdrachtsbelasting. In november 2011 ontvangt Z een verzoek van de Belastingdienst om in overleg te treden over de organisatie van de hoorgesprekken en de inzage van de stukken. Z stelt de inspecteur vervolgens eind november 2011 in gebreke. Medio december 2011 gaat Z in op vragen van de inspecteur over de ingebrekestelling. In januari 2012 volgt een bespreking tussen Z en de inspecteur, en in maart 2012 worden de hoorzittingen gehouden. Z reageert vervolgens op 13 april 2012 schriftelijk op het verslag van de hoorzitting. Hij merkt daarbij op dat niets meer in de weg staat aan het doen van uitspraak. Op 4 juni 2012 verklaart de inspecteur het bezwaar van X ongegrond. In geschil is of de inspecteur een dwangsom moet betalen. Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur een dwangsom moet betalen. Het hof overweegt daarbij dat de brieven uit november en december 2011 op zichzelf bezien weliswaar niet kunnen gelden als de vereiste ‘schriftelijke ingebrekestelling', maar in samenhang met latere uitlatingen van Z wel. Het hof overweegt hierbij dat er in eerste instantie sprake was van een ‘dubbele boodschap', omdat Z ook verzocht om te worden gehoord, en inzage in de stukken wilde, maar dat de inspecteur zich hier niet meer op kan beroepen nadat de hoorgesprekken zijn afgerond. Vervolgens stelt het hof vast dat de ingebrekestelling perfect werd nadat Z reageerde op het verslag van de hoorzitting. Deze reactie is volgens het hof ‘het omslagpunt'. Het hof stelt de te betalen dwangsom vervolgens vast op € 980.
De Hoge Raad oordeelt dat, wil er sprake zijn van een ingebrekestelling, het daartoe strekkende geschrift op zichzelf beschouwd voldoende duidelijk moet zijn. Dit houdt volgens de Hoge Raad in dat het geschrift alle constitutieve elementen moet bevatten. Deze constitutieve elementen zijn:
het geschrift maakt voldoende duidelijk op welke aanvraag het betrekking heeft;
de belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, en
de belanghebbende dringt erop aan dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.
Volgens de Hoge Raad gaat het hof er ten onrechte vanuit dat deze elementen kunnen zijn vervat in verschillende geschriften. Wil er sprake zijn van een ingebrekestelling dan moet volgens de Hoge Raad het daartoe strekkende geschrift op zichzelf beschouwd voldoende duidelijk te zijn in die zin dat het alle constitutieve elementen bevat.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17