Aan de heer X is op 21 februari 2014 een IB-aanslag over 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.325. De verschuldigde inkomstenbelasting is € 2.080. Aangezien X bij de voorlopige aanslag al een teruggaaf van € 84 heeft ontvangen, resulteert de aanslag in een teruggaaf van € 297 en een vergoeding van heffingsrente van € 18. X dient op 11 maart 2014 een tweede IB-aangifte over 2011 in. Hierin staat een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.800 met € 1.200 aan ingehouden loonheffing. De inspecteur merkt deze aangifte als bezwaar tegen de aanslag aan, doch verklaart deze ongegrond. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het bezwaar van X wegens het ontbreken van belang alsnog niet-ontvankelijk. De tweede aangifte zou namelijk juist tot een hogere aanslag leiden. X krijgt een proceskostenvergoeding van € 245 en een vergoeding voor het betaalde griffierecht. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien het aanwenden van een rechtsmiddel op zich kan leiden tot een vermindering van de aanslag (zie HR 11 april 2014, nr. 13/01903, V-N 2014/18.2). Dit kan het geval zijn als het belastbaar inkomen lager zou moeten zijn en/of als te weinig ingehouden loonheffing in aanmerking is genomen. Hierbij moet niet alleen acht worden geslagen op wat door X (vergeefs) in bezwaar is aangevoerd, maar ook op - in (hoger) beroep - nader door hem aan te voeren gronden. In zoverre is het beroep van X dus gegrond. Aangezien echter inhoudelijk niets is gesteld waaruit blijkt dat de aanslag te hoog is, is het bezwaar van X door de inspecteur terecht ongegrond verklaard. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat X vanaf de procedure in eerste aanleg (alsnog) over alle benodigde gedingstukken heeft kunnen beschikken. X krijgt wel een proceskostenvergoeding van € 247,50 en een vergoeding voor betaalde griffierecht.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6