Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X op het moment van inkeer op 27 oktober 2015 redelijkerwijs had moeten weten dat de inspecteur met de buitenlandse bankrekening bekend was of zou worden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Aan X zijn navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd voor de jaren 2003 t/m 2014 met vergrijpboeten van 40% en 100% wegens verzwijging van een Zwitserse bankrekening bij de UBS-bank. X is het niet eens met de opgelegde vergrijpboeten.

Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2020/43.1.3) oordeelt dat X op het moment van inkeer op 27 oktober 2015 redelijkerwijs had moeten weten dat de inspecteur met de buitenlandse bankrekening bekend was of zou worden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verschillende media al een maand eerder, namelijk rond 27 september 2015, melding maakten van het feit dat de Nederlandse Belastingdienst bij de Zwitserse belastingautoriteiten informatie had opgevraagd over rekeninghouders bij de bank van X. Deze bank heeft X op 16 september 2015 geïnformeerd over dit informatieverzoek. Van vrijwillige inkeer is onder deze omstandigheden geen sprake. De inspecteur heeft terecht boeten aan X opgelegd.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67n

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 24 februari

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen