X verricht in 2013 en 2014 activiteiten als veilinghouder en is failliet verklaard. Het inkomen van X over het jaar 2010 is in 2012 ambtshalve vastgesteld op € 100.000. Dit inkomen wordt verrekend met verliezen uit voorafgaande jaren. Omdat X geen aangifte doet over de jaren 2013 en 2014, worden ook voor die jaren ambtshalve aanslagen opgelegd. X is van mening dat de inkomens voor de jaren 2013 en 2014 te hoog zijn vastgesteld, omdat het inkomen voor het jaar 2010 te hoog is vastgesteld en de verliesverrekening daarom tot een te hoog bedrag heeft plaatsgevonden.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2020/41.1.1) oordeelt dat de inspecteur de inkomens over de jaren 2013 en 2014 niet te hoog heeft vastgesteld. Het hof merkt daarbij op dat X ter zitting heeft bevestigd dat hij het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag redelijk vond. Voor de IB-aanslag 2010 en de daarbij genomen verliesverrekeningsbeschikking geldt dat deze niet in deze procedure aan de orde kunnen komen. De procedure heeft namelijk betrekking op de IB-aanslagen 2013 en 2014. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.150