Rechtbank Noord Holland oordeelt dat bij de opgelegde aanslagen waarin sprake is van omkering van de bewijslast de inspecteur onvoldoende concreet maakt dat sprake is van een redelijke schatting.

Belanghebbende, X, heeft gehandeld in hasj. De strafkamer van Hof Amsterdam heeft X in 1999 in hoger beroep veroordeeld voor de handel in 1.000 kg hasj. Hof Amsterdam stelt in 2005 de ontnemingsvordering wegens wederrechtelijk verkregen voordeel vast op ruim € 471.800. Daaropvolgend legt de inspecteur X aanslagen IB op over 1994-1997 naar inkomens vanaf € 866.000 en aanslagen VB over 1995, 1997 en 1998 vanaf € 4,5 mln. De inspecteur stelt dat X de vereiste aangiften niet heeft gedaan.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur enkel voor de aangifte VB 1995 niet aannemelijk heeft gemaakt dat X de uitnodiging tot het doen van aangifte heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de schatting van de inspecteur van het inkomen over 1994 met alleen verwijzingen naar het strafrechtelijk onderzoek geen redelijke schatting is. Voor de IB over 1995 en 1996 zijn de schattingen volgens de rechtbank wel redelijk, omdat daarbij gebruik is gemaakt van de feiten die ook ten grondslag liggen aan het vaststellen van de ontnemingsvordering. Diezelfde feiten zijn ook voldoende voor het onderbouwen van de aanslagen VB 1997 en 1998. Over de IB 1997 neemt de rechtbank een rendement van 5% over het vermogen in aanmerking. Het rendement van € 42.000 is zodanig hoog dat alleen al door het niet aangeven daarvan sprake is van het niet-doen van de vereiste aangifte, aldus de rechtbank. De rechtbank kent X een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 3.000. De rechtbank verklaart de beroepen van X gedeeltelijk gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 2 januari

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen