Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat aanvaarding van de wetten inzake de Inkomensafhankelijke huurverhoging (IAH) geen voorwaarde was voor invoering van de verhuurderheffing. Ook heeft de wetgever geen formeel verband beoogd tussen een eventuele (inkomensafhankelijke) huurverhoging en de verhuurderheffing.
X is het er niet mee eens dat hij verhuurderheffing moet betalen. Hij voert daarbij onder andere aan dat de IAH (in verband met het ‘scheefwonen’) moet worden aangemerkt als verboden staatssteun en daarom buiten werking moet worden gesteld en dat de verhuurderheffing, vanwege de koppeling met de IAH, daardoor niet meer voldoet aan de fair balance-toets van art. 1 EP EVRM. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de belastingrechter niet bevoegd is om een civielrechtelijke regeling, zoals de IAH, buiten werking te stellen. De beroepen van X worden ongegrond verklaard.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat aanvaarding van de wetten inzake de IAH geen voorwaarde was voor invoering van de verhuurderheffing. Ook heeft de wetgever geen formeel verband beoogd tussen een eventuele (inkomensafhankelijke) huurverhoging en de verhuurderheffing. Verder maakt X niet aannemelijk dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden door over 2019 niet te heffen bij mede-eigendom en de vrijstelling van verhuurderheffing van 10 naar 50 sociale huurwoningen te verhogen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1.4
Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1.3
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Verhuurderheffing
Editie: 11 juni
Informatiesoort: VN Vandaag