X woont in Nederland en geniet in het jaar 2013 een AOW-uitkering van de SVB, een pensioen uit Duitsland en een uitkering van de Deutsche Rentenversicherumg (DRV). X krijgt een aanslag Zvw 2013 opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 8973. Dit is het totaal van de uitkeringen afkomstig uit Duitsland. X gaat in beroep omdat hij het er niet mee eens is dat hij inkomensafhankelijke Zvw-premies verschuldigd is over de Duitse inkomsten. Het beroep wordt ongegrond verklaard. X gaat in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 7 juni 2017, 16/00619, V-N 2017/39.1.2) is X ingezetene en is hij daarom in Nederland verzekerd voor de AWBZ. Hieruit volgt dat X in Nederland ook verzekerd en bijdrageplichtig is voor de Zvw. Volgens het hof is Nederland bevoegd om over de Duitse inkomsten van X Zvw-premies te heffen. Dat volgt uit de Verordening (EEG) nr. 883/2004. De Duitse uitkeringen zijn aan te merken als 'pensioen' in de zin van art. 1 sub w van deze Verordening. Nu de kosten voor verstrekkingen bij ziekte voor rekening van Nederland komen, is Nederland bevoegd om ook over het Duitse pensioen Zvw-premies te heffen. De aanslag Zvw 2013 is verder tot het juiste bedrag opgelegd. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten 5