Belanghebbende geeft in zijn aangifte IB/PVV 2015 een box 1-inkomen van € 5500 aan. De inspecteur corrigeert dat tot € 60.000, omdat hij meent dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit kredietfraude. De inspecteur legt aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 conform dat bedrag op. In geschil is of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
Rechtbank Noord-Holland ziet geen reden te twijfelen aan hetgeen in het overzichtsprocesverbaal staat over de rol van belanghebbende in de kredietfraude. De rechtbank acht de door belanghebbende aangedragen alternatieve herkomst(en) van de gelden en de contante stortingen op zijn bankrekeningen niet aannemelijk. De inspecteur maakt met de stortingen op de bankrekeningen van belanghebbende en de verwijzing naar het overzichtsprocesverbaal, aannemelijk dat belanghebbende in 2015 inkomsten van ten minste € 60.000 heeft genoten uit kredietfraude.
De inspecteur maakt aannemelijk dat de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw 2015 niet zijn gedaan. Daarom moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank oordeelt tot slot dat sprake is van een redelijke schatting. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 2 september