X leent een geldbedrag uit aan een derde, de zogenoemde pandgever. In ruil daarvoor brengt de pandgever onder bepaalde voorwaarden een roerende zaak in de macht van X als pandhuis. De pandgever moet over de zogenoemde beleensom maandelijks een zogenoemde pandbeleenvergoeding betalen van 4,50%. X verkoopt ook in pand gegeven goederen als de pandgever het daarvoor uitgeleende geldbedrag, plus een zogenoemde pandbeleningsvergoeding, niet betaalt. Daarbij past X de BTW-margeregeling toe. In geschil is hoe X de inkoopprijs van de verkochte goederen moet berekenen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inkoopprijs van de aan X verpande goederen gelijk is aan het geldbedrag dat X uitleent aan de pandgever. Dat is namelijk het bedrag dat X voor het aan haar verpande goed heeft betaald. Dit betekent dat X de inkoopprijs niet mag verhogen met de door haar gederfde pandbeleningsvergoeding. De BTW-naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 28b
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Omzetbelasting
Editie: 5 september
Informatiesoort: VN Vandaag