X huurt, gezamenlijk met een aantal vennootschappen, een bedrijfsruimte. In deze bedrijfsruimte wordt medio 2006 een hennepkwekerij aangetroffen. Tijdens het onderzoek verklaart X dat hij van september 2005 tot en met medio 2006 een hennepkwekerij heeft gehad. Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag 2006 op aan X. De inspecteur gaat daarbij uit van een ROW in verband met de handel in hennep van € 307.650, uitgaande van twee oogsten.
Hof Den Haag (MK I, 1 maart 2016, BK-14/00001, V-N Vandaag 2016/666) oordeelt dat de inspecteur de opbrengst ten onrechte volledig in 2006 belast. Volgens het hof is het namelijk heel goed mogelijk dat de ene oogst heeft plaatsgevonden in 2005, en de tweede in 2006. Het hof overweegt daarbij dat, gezien het politieonderzoek, het vermoeden gerechtvaardigd is dat reeds in 2005 inkomsten zijn genoten uit de handel in hennep. De inspecteur heeft volgens het hof dan niet voldaan aan zijn plicht om het in 2006 genoten inkomen naar redelijkheid te schatten. Het hof halveert de bijtelling aan inkomsten uit de handel in hennep. Het hof gaat er hierbij wel vanuit dat X winst uit onderneming heeft genoten, en niet ROW.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25