Namens belanghebbende, X, schrijft de gemachtigde op 4 april 2016: “Namens cliënt wens ik bezwaar te maken tegen bovengenoemde aanslag. Omdat dit bezwaar te laat is verzoek ik om dit bezwaar ambtshalve te onderzoeken en uitspraak te doen in de vorm van een voor beroep vatbare beschikking.” De inspecteur neemt de brief in behandeling als bezwaarschrift en als verzoek om ambtshalve vermindering. In een brief van 6 mei 2016 verlengt de inspecteur eerst de uitspraaktermijn van zes weken en wijst hij vervolgens het bezwaar en het verzoek af. X stelt dat de inspecteur zijn brief ten onrechte heeft aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen de aanslag. X concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en veroordeling van de inspecteur in de proceskosten.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de brief van X van 4 april 2016 - gelet op de bewoordingen ‘bezwaar’ en ‘voor beroep vatbare beschikking’ - terecht heeft aangemerkt als bezwaarschrift. De brief van de inspecteur van 6 mei 2016 moet aangemerkt worden als een uitspraak op bezwaar als bedoeld in art. 7:12 lid 1 Awb. Het ten onrechte opnemen van een passage over de verlenging van de beslistermijn leidt niet tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:12