Belanghebbende, X, gaat in bezwaar en beroep tegen een aan hem opgelegde aanslag IB/PVV 2006. In hoger beroep is in geschil of de aanslag tegen een juist bedrag is opgelegd en of X aanspraak kan maken op toekenning van een dwangsom omdat de uitspraak op bezwaar niet binnen de termijn is gedaan.
Hof Den Haag (MK I, 3 januari 2014, BK-12/00513, V-N 2014/591) verklaart het hoger beroep van X gegrond hoewel het gelijk met betrekking tot de geschilpunten aan de inspecteur is. Uit de voorhanden zijnde gegevens is geen andere conclusie te trekken dan dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de aanslag niet tegen een te hoog bedrag is opgelegd, dat X geen aanspraak kan maken op toekenning van een dwangsom en dat de inspecteur van het horen van X in de bezwaarfase heeft kunnen afzien, aldus het hof. In beroep en hoger beroep heeft X niets aangevoerd op grond waarvan anders moet worden geoordeeld. Het gelijk is aan de zijde van de inspecteur. Met betrekking tot de aanslag heeft de inspecteur ter zitting desgevraagd te kennen gegeven zich niettemin te kunnen vinden, ondanks dat er onvoldoende bewijs is en er ook overigens geen belang bestaat (het bedrag van de aanslag is nihil), in het verlagen van het belastbare inkomen uit werk en woning naar € 958, met dien verstande echter dat die vermindering alleen geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Het hof volgt de inspecteur hierin. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:2
Algemene wet bestuursrecht 4:18
Algemene wet bestuursrecht 4:17