Aan X zijn navorderingsaanslagen ib/pvv over het jaar 1997 en vb over het jaar 1998 opgelegd met boetebeschikkingen. Hof Leeuwarden is van mening dat de gronden waarop de boeten berusten niet voor het opleggen daarvan aan X zijn meegedeeld en dat de boeten daarom dienen te vervallen. Daartegen richt zich het incidentele beroep in cassatie van de staatssecretaris. Volgens de Hoge Raad volgt uit de gedingstukken dat de inspecteur bij brief van 16 april 2003, gericht aan X, haar in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om navorderingsaanslagen ib/pvv over het jaar 1997 en vb over het jaar 1998 op te leggen, met bestuurlijke boeten in de vorm van een verhoging. Daarbij zijn onder verwijzing naar artikel 67k AWR (oud) de gronden vermeld waarop het voornemen tot het opleggen van boeten rust en is de omvang van die boeten aangekondigd. X is daarbij in de gelegenheid gesteld de vermelde gronden binnen twee weken na dagtekening van de brief te betwisten. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt. Vervolgens zijn met dagtekening 30 mei 2003 de aangekondigde navorderingsaanslagen met 100% verhoging opgelegd overeenkomstig de bedragen die in de aankondiging van 16 april 2003 zijn vermeld. Niet gezegd kan dan worden dat de gronden waarop de boeten berusten, voor het opleggen daarvan niet aan X zijn meegedeeld, aldus de Hoge Raad. Het incidentele beroep in cassatie is gegrond. Het principale beroep van X is ongegrond (81 RO). Verwijzing volgt naar Hof 's-Hertogenbosch voor de behandeling van de overige grieven die X tegen de boeten heeft aangevoerd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67g