Belanghebbende, X bv, behoort tot een concern waarvan ook H, een Britse vennootschap, deel uitmaakt. X bv voert spelcomputers in. In haar aangiften deelt ze deze goederen in onder post 9504 10 00. De inspecteur legt de uitnodigingen tot betaling (utb´s) op conform de aangiften. X bv is het daar echter niet mee eens omdat door de Britse douaneautoriteiten aan H een – gerectificeerde – bindende tariefinlichting (bti) is afgegeven voor indeling onder post 8471 49 90. Hof Amsterdam beslist dat X bv geen beroep kan doen op de Britse bti, maar dat X bv er wel op had mogen vertrouwen dat de douane de goederenindeling van de (gerectificeerde) bti zou volgen. De Hoge Raad stelt vervolgens prejudiciële vragen aan het HvJ EU. Onder verwijzing naar het arrest van het HvJ EU oordeelt de Hoge Raad uiteindelijk dat het beroep van X bv op het vertrouwen dat zij ontleent aan het Handboek Douane, moet worden verworpen. De Hoge Raad verwijst de zaak vervolgens terug naar Hof Amsterdam om te oordelen over de tariefindeling van het goed.
Hof Amsterdam oordeelt dat de spelcomputer voorbestemd is om te worden gebruikt als videospel in combinatie met een televisie. De spelcomputer moet volgens het hof dan worden ingedeeld onder post 9504 10 00. Hieraan doet volgens het hof niet af dat de GS-toelichting bij post 9504 bepaalt dat van post 9504 zijn uitgesloten "de machines en toestellen die beantwoorden aan de bepalingen van aantekening 5 A op hoofdstuk 84, ook indien zij geschikt zijn om te worden geprogrammeerd voor videospellen (post 84.71)". Het hof merkt hierover op dat de GS-toelichtingen volgens vaste rechtspraak weliswaar belangrijke middelen vormen ter verzekering van een eenvormige toepassing van het douanetarief door de douaneautoriteiten van de lidstaten, maar rechtens niet bindend zijn. Verder kunnen zij de draagwijdte van het gemeenschappelijk douanetarief niet wijzigen. Het hof handhaaft de utb´s.