De inspecteur legt in december 2007 een IB-navorderingsaanslag 1995 en een VB-navorderingsaanslag 1996 op aan X. Volgens de inspecteur was X namelijk rekeninghouder van een geheime rekening bij Van Lanschot Bankiers Luxemburg (BZN-project). X stelt dat de inspecteur ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de verlengde navorderingstermijn. Volgens X hebben de Nederlandse belastingautoriteiten namelijk niet voortvarend gehandeld. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de verlengde navorderingstermijn. Het hof stelt namelijk vast dat de onderzoeksfase, van februari 2005 (ontvangst gegevens door FIOD-ECD) tot maart 2006 (overdracht gegevens aan Belastingdienst), ruim een jaar in beslag heeft genomen, terwijl voor het hof niet duidelijk is waarom deze fase zolang heeft geduurd. Het hof acht hierbij van belang dat de "geautomatiseerde zoekslag is uitgevoerd door één EDP-medewerker die daaraan (…) een gedeelte van zijn werktijd heeft besteed". Volgens het hof zou, bij een voortvarende behandeling, met deze werkzaamheden niet meer dan hooguit enkele maanden zijn gemoeid. Het hof vernietigt de navorderingsaanslagen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vereiste voortvarendheid niet in acht is genomen tijdens de onderzoeksfase. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 19 december 2014, 14/00390 en 14/00391, V-N Vandaag 2015/63) oordeelt dat de inspecteur voortvarend genoeg heeft gehandeld gedurende de onderzoeksfase van 18 februari 2005 tot maart 2006. Ook heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld tijdens de besluit- en inrichtingsfase van maart 2006 tot augustus 2006. Volgens het hof mochten de belastingautoriteiten namelijk wachten met de start van de besluit- en inrichtingsfase totdat de EDP-medewerker zijn werkzaamheden had afgerond. Het hof is van mening dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het resultaat van de werkzaamheden van de EDP-medewerker relevant was voor het antwoord op de vraag of al dan niet voor een projectmatige aanpak zou worden gekozen. Verder merkt het hof nog op dat de belastingautoriteiten de grenzen van de hen toekomende vrijheid bij de organisatie en inrichting van de werkzaamheden in de onderzoeksfase en de besluit- en inrichtingsfase niet hebben overschreden. Volgens het hof is het namelijk aannemelijk dat sprake is geweest van een continu proces en is ook geen vertraging opgetreden van meer dan zes maanden. De aanslagen blijven in stand. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16