Belanghebbende, X, werkt als Rijnvarende voor het op Cyprus gevestigde F Ltd. op een binnenschip met een Rijnvaartcertificaat. Het schip is in Nederland geregistreerd en eigendom van E. De SVB geeft een A1-verklaring af waarin de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving van toepassing wordt verklaard op X voor zijn werkzaamheden voor F Ltd. X is het hier niet mee eens en gaat in bezwaar. In zijn IB-aangifte 2013 verzoekt X om PVV-vrijstelling. De inspecteur is van mening dat daar geen recht op bestaat. Ook hiertegen komt X in bezwaar. In 2019 beslist de Centrale Raad van Beroep uiteindelijk dat de SVB terecht de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing heeft verklaard.
Hof Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op vrijstelling van de verschuldigde PVV. Gelet op de uitspraak van de CRvB is de door de SVB afgegeven A1-verklaring in stand gebleven. Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad is de inspecteur dan gebonden aan deze verklaring. Vervolgens wijst het hof de verzoeken van X om vergoeding van de door hem geleden (im)materiële schade en vergoeding van de integrale kosten van beroepsmatige rechtsbijstand af. Volgens het hof heeft de inspecteur niet ernstig onzorgvuldig gehandeld.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 1 oktober