A houdt onder andere de aandelen in belanghebbende, X bv, een holding. Tot de werkzaamheden van X bv behoren volgens het handelsregister "IT-werkzaamheden". In 2002 ontvangt A een e-mail met de vraag of hij de schoonmaakkosten van bankbiljetten wil financieren. Volgens de e-mail moesten de bankbiljetten namelijk met chemicaliën worden schoongemaakt. De biljetten zouden afkomstig zijn van de voormalige premier van Nigeria en zouden in aluminium koffers zijn opgeslagen bij een onderneming in Londen. Het zou om $ 20 mln gaan. A zou dan een vergoeding van 5% ontvangen. A ontvangt verder nog vergelijkbare mails ter zake van een bedrag van $ 50 mln dat zou toebehoren aan de voormalige oppositieleider van Angola en een bedrag van $ 22 mln dat zou toebehoren aan de eerste assistent van de president van Zaïre. A verricht diverse betalingen in verband met deze e-mails. In 2005 doet A, als directeur van X bv, aangifte van fraude. De inspecteur corrigeert de VPB-aangifte van X bv waarin de betaalde bedragen ten laste van de winst zijn gebracht. Volgens de inspecteur is er namelijk geen sprake van zakelijke kosten. Verder legt de inspecteur naheffingsaanslagen dividendbelasting 2002 en 2003 op. Hof Amsterdam oordeelt dat de betalingen geen verband houden met de zakelijke activiteiten van X bv. Het hof wijst er hierbij op dat X bv optreedt als beheersmaatschappij en het verrichten van IT-werkzaamheden en dat haar dochtermaatschappijen actief zijn op het gebied van de exploitatie van onroerende zaken en een sauna. Volgens het hof valt dan niet in te zien dat A zich als directeur van X bv zou bezighouden met het vrijmaken van gelden – al dan niet na bewerking met chemicaliën om kleurstoffen te verwijderen – die zich in koffers en kluizen op plaatsen in Londen en elders zouden bevinden. Verder leidt het hof uit de wijze waarop de betalingen zijn verricht of gefinancierd af dat er geen sprake is van zakelijke kosten. Het hof handhaaft de VPB-aanslag. Ten aanzien van de naheffingsaanslagen dividendbelasting oordeelt het hof dat de inspecteur er terecht vanuit is gegaan dat X bv de dividendbelasting voor haar rekening heeft genomen.
De Hoge Raad oordeelt dat er geen plaats is voor brutering van het bedrag van de bevoordeling met de ter zake daarvan verschuldigde dividendbelasting. Volgens de Hoge Raad moet, als de vennootschap na het opleggen van een naheffingsaanslag dividendbelasting besluit de dividendbelasting niet op de aandeelhouder te verhalen, op dat moment een belastbaar dividend in aanmerking worden genomen ter grootte van het (gebruteerde) bedrag van de dividendbelasting. Het oordeel van het hof ter zake van de zakelijkheid van de kosten is volgens de Hoge Raad wel correct. De Hoge Raad verwijst de zaak vervolgens naar Hof Den Haag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet op de dividendbelasting 1965 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 6 mei