Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur de HIR terecht in 2016 heeft laten vrijvallen. Dat de inspecteur het verzoek van X bv om in 2013 een HIR te vormen pas na drie jaren heeft gehonoreerd, is daarbij niet van belang.

Bij de verkoop van een melkquotum realiseert X bv een boekwinst. Zij wil hiervoor een HIR vormen, maar in haar VPB-aangifte wordt deze niet opgenomen. In 2016 dient X bv een herziene VPB-aangifte 2013 in, waarin de HIR wel is opgenomen. De inspecteur verwerkt deze aangifte niet. Dit blijkt echter pas uit de behandeling van de VPB-aangifte 2016. De inspecteur vermindert vervolgens ambtshalve de VPB-aanslag 2013, waarbij rekening wordt gehouden met de dotatie aan de HIR. Verder volgt hij de VPB-aangifte 2016, waarin X bv de HIR heeft laten vrijvallen. X bv is het hier niet mee eens. Zij stelt dat zij met het bezwaar tegen de VPB-aanslag 2016 het verzoek om ambtshalve vermindering, en daarmee ook de vorming van een HIR in 2013, heeft ingetrokken. Volgens X bv heeft de inspecteur dan ook ten onrechte de HIR laten vrijvallen in 2016.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur de HIR terecht in 2016 heeft laten vrijvallen. Dat de inspecteur het verzoek van X bv om in 2013 een HIR te vormen pas na drie jaren heeft gehonoreerd, acht de rechtbank niet van belang. Deze ongebruikt gebleven HIR moet dan in het derde jaar na vorming vrijvallen. De rechtbank volgt verder de stelling van X bv, dat het verzoek om ambtshalve vermindering is ingetrokken, niet. Dit volgt namelijk niet uit het bezwaar. De aanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.54

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 12 februari

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen