X dient voor het jaar 2016 geen IB-aangifte in en is hiertoe ook niet uitgenodigd. Er wordt geen aanslag opgelegd. Naar aanleiding van een strafrechtelijk FIOD-onderzoek naar de handel in designerdrugs, waarbij X betrokken zou zijn, legt de inspecteur een navorderingsaanslag op, gebaseerd op stortingen van in totaal € 624.384 op bankrekeningen van twee BV’s. De inspecteur stelt het box 1-inkomen van X vast op € 561.384. X betwist dat hij over de rekeningen kon beschikken en dat de stortingen hem ten goede zijn gekomen. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X de beschikking had over de bankrekeningen van de BV’s en door de gestorte bedragen is begunstigd. De processen-verbaal waarnaar hij, in vrij algemene zin, verwijst bevatten daarvoor onvoldoende concrete aanknopingspunten. Het gelijk is aan X.
Hof Den Haag oordeelt dat het aannemelijk is dat X in 2016 in persoon en in privé over de bankrekeningen van de BV’s beschikte en dat hij werkzaamheden heeft verricht en daaruit in privé inkomsten heeft genoten. Dit volgt volgens het hof uit de gedingstukken. De inspecteur maakt volgens het hof dus wel aannemelijk dat X inkomsten heeft genoten met de handel in designerdrugs, maar stelt de inkomsten vast op € 124.690. Tot dit bedrag maakt de inspecteur aannemelijk dat het door X in privé als inkomsten is genoten uit de handel in designerdrugs. Voor het restant maakt de inspecteur niet aannemelijk dat het aan X in privé is toe te rekenen. Een groot deel van dit restant betreft betalingen aan vennootschappen waarvan X stelt dat hij er niets mee te maken heeft. Het hof vermindert de navorderingsaanslag.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 30 december
Informatiesoort: VN Vandaag