Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X geen uiteindelijk gerechtigde van de dividenden is.

X, een trust opgericht naar Canadees recht, ontvangt in 2014 dividenden van Shell en Unilever. De inspecteur legt een naheffingsaanslag dividendbelasting op, stellende dat X niet de uiteindelijk gerechtigde is, omdat de aandelen vlak voor de record date zijn aangekocht en direct daarna zijn verkocht, waarbij Y als wederpartij optreedt. De inspecteur beweert verder dat deze transacties onderdeel zijn van een samenstel van transacties zoals bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965. X betwist dit en stelt dat Y slechts als broker optrad en dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat Y in mindere mate gerechtigd is tot teruggaaf van dividendbelasting.

In geschil is of X aangemerkt kan worden als uiteindelijk gerechtigde van de in 2014 ontvangen dividenden van Shell en Unilever, en of aan de vereisten van art. 4 lid 7 Wet DB 1965 is voldaan.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X geen uiteindelijk gerechtigde van de dividenden is. De inspecteur slaagt er niet in te bewijzen dat X een tegenprestatie heeft verricht als onderdeel van een samenstel van transacties, noch dat Y in mindere mate gerechtigd is tot teruggaaf van dividendbelasting. X' beroep is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de dividendbelasting 1965 4

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Dividendbelasting

Editie: 30 januari

Informatiesoort: VN Vandaag

294

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen