X woont in 2011 en 2012 in Nederland. X is directeur van een in Malta gevestigde Ltd. X neemt van de bankrekening van de Ltd in 2011 € 253.169 contant op en in 2012 € 213.780. Deze bedragen verantwoordt X niet in zijn aangiften IB/PVV 2011 en 2012. De definitieve aanslagen worden overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd. In 2016 vraagt de inspecteur informatie op over de contante opnamen en de werkzaamheden voor de Ltd. In 2017 legt de inspecteur navorderingsaanslagen en boetes op.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat X de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De inspecteur heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat X in 2011 en 2012 contante vergoedingen van ten minste € 6000 per jaar heeft ontvangen van de Ltd. Qua bewijs ten aanzien van de ontvangen vergoedingen resteert slechts een ‘van horen zeggen’ verklaring van voormalig gemachtigden van X. Nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een inhoudelijk gebrek in de aangifte, wordt de bewijslast niet omgekeerd en verzwaard. De bewijslast voor de gemaakte correcties rust dus op de inspecteur. Hij is hierin niet geslaagd. De navorderingsaanslagen, rente- en boetebeschikkingen worden vernietigd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationaal belastingrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 4 juli