Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat het winkelpand bij de overbrenging naar privé als gevolg van het einde van de terbeschikkingstelling een waarde heeft van € 600.000 in plaats van de door X opgegeven waarde van € 430.000. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, stelt een winkelpand ter beschikking aan zijn bv. Vanaf 1 mei 2009 verhuurt hij het pand aan een derde. In geschil is de waarde van het winkelpand bij overbrenging naar privé en in box 3.

Hof Den Haag (MK I, 11 november 2014, BK-14/00212, V-N Vandaag 2014/2701) oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat het winkelpand bij de overbrenging naar privé als gevolg van het einde van de terbeschikkingstelling een waarde heeft van € 600.000 in plaats van de door X opgegeven waarde van € 430.000. De inspecteur heeft terecht de actuele huurwaarde onder aftrek van een bedrag voor inventaris als basis genomen. De gehanteerde kapitalisatiefactor is tussen partijen niet in geschil. Het hof acht de waarde in onverhuurde staat van € 600.000 niet te hoog voor de situatie op 1 mei 2009. De waarde per 31 december 2009 in box 3 wordt door het hof, rekening houdend met de verhuurde staat en de waarde van de winkelinventaris, in goede justitie vastgesteld op € 650.000. Rekening houdend met deze hogere waarde heeft de inspecteur het inkomen uit sparen en beleggen eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.94

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 24 juli

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen