Belanghebbende (X) exploiteert een landbouwonderneming. In 1999 wordt aan hem een vergunning verleend voor de bouw van een windmolen op een gedeelte van de tot zijn bedrijfsvermogen behorende cultuurgrond. Hij staakt zijn onderneming in 2003. Bij notariële akte van 9 oktober 2003 wordt een opstalrecht gevestigd ten behoeve van D voor het plaatsen van een windmolen. In geschil is de WEV van de cultuurgrond bij de staking van de onderneming. Belanghebbende stelt uiteindelijk – op grond van een taxatierapport – dat de WEV € 266.000 bedraagt en de belaste bestemmingswijzingswinst € 233.000. De inspecteur is echter van mening dat de WEV € 365.000 bedraagt en de bestemmingswijzigingswinst € 332.000.
Hof Arnhem oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de WEV van de grond € 365.000 bedraagt. Het hof overweegt daarbij dat ten aanzien van de windmolen in 2003 een contract voor 20 jaren is opgesteld tegen hogere retributies dan gebruikelijk in de markt en dat de overeenkomst in 2012 nog steeds wordt nageleefd. Verder verwerpt het hof de stelling van belanghebbende dat – gezien enkele onzekerheden – de (contante) waarde van de retributies, na ommekomst van een bepaalde periode, op nihil moet worden gesteld. Volgens het hof heeft de inspecteur bij het vaststellen van de WEV met de door belanghebbende aangevoerde onzekerheden namelijk al voldoende rekening gehouden.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.2