Medio 2000 kopen A en C een pand voor ruim € 3,6 mln. De aankoop is gefinancierd via een hypotheek van B nv. B nv zet in 2009 een procedure in gang om het pand, op 26 januari 2009, executoriaal te verkopen. Het pand wordt vervolgens medio januari 2009 voor € 3 mln verkocht aan D bv. De koopprijs wordt in april 2009 verlaagd naar € 2,5 mln, waarna het pand op 23 april 2009 wordt geleverd. D bv voldoet € 150.000 aan overdrachtsbelasting. Volgens de inspecteur blijkt uit een taxatierapport echter dat de waarde van het pand medio 2009 € 3,5 mln bedroeg. Hij legt daarom een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de waarde van het pand op 23 april 2009 € 3,5 mln was. De rechtbank overweegt daarbij dat de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed, de waarde in het economische verkeer is. De rechtbank merkt op dat er geen rekening hoeft te worden gehouden met het feit dat A en C het pand nog bewonen. Uit de akte van levering blijkt namelijk dat het pand vrij van huur of ander gebruiksrecht is geleverd. Ook hoeft er volgens de rechtbank geen rekening te worden gehouden met het feit dat het pand is verkocht om een veiling te voorkomen. Bij het vaststellen van de waarde in het economische verkeer wordt hier geen rekening mee gehouden. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 9
Wet op belastingen van rechtsverkeer 52
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 2 juni