Erflater X hield de aandelen in A bv en exploiteerde een eenmanszaak. De bv verstrekt in de jaren '90 meerdere leningen aan de eenmanszaak. Het totaalbedrag van de leningen bedraagt ultimo 2014 € 838.000 en ultimo 2015 € 17.000. A bv en de eenmanszaak zijn begin 2015 overeengekomen dat de schuld wordt kwijtgescholden om de continuïteit van de eenmanszaak te waarborgen. De inspecteur accepteert de afwaardering niet en stelt dat er sprake is van een uitdeling. Hij corrigeert dan ook de VPB-aangifte 2015 van A bv. Ook corrigeert hij de door X geclaimde kwijtscheldingswinstvrijstelling en houdt rekening met een a.b.-inkomen van € 823.000. De erfgenamen van X zijn het hier niet mee eens.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur terecht een uitdeling in aanmerking heeft genomen. De rechtbank verwerpt daarbij het betoog dat de vordering in 2015 niet meer bestond. De rechtbank wijst erop dat de vordering tot en met de kwijtschelding in 2015 was opgenomen in de jaarrekeningen van A bv. Ook is jaarlijks rente bijgeschreven op de vordering en zijn de uitgaven die X in privé heeft gedaan voor de bv afgeboekt op de vordering. Volgens de rechtbank was dan ook tot aan de kwijtschelding in 2015 sprake van een reële lening. Verder hebben de gelden de bv ook niet in 1993 en 1995 verlaten, omdat nog steeds een terugbetalingsverplichting gold. De rechtbank verklaart het beroep wel gegrond omdat de helft van de uitdeling bij de echtgenote van X in aanmerking had moeten worden genomen op grond van art. 2.17 Wet IB 2001.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 16 juli