Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat het uitbetaalde bedrag van € 33.282 verkregen is uit de dienstbetrekking met D bv en dat X niet het bewijs heeft geleverd dat de dienstbetrekking per 1 januari 2014 is beëindigd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Belanghebbende, X, is bestuurder van stichting C. C houdt de aandelen in D bv. D bv houdt de aandelen in E bv en F bv. In de jaren 2008 - 2013 geeft X loon aan van D bv. Op 1 oktober gaan X, zijn vrouw en F bv een vof aan. In zijn IB-aangifte 2014 verantwoordt X geen looninkomsten van D bv. De inspecteur corrigeert de aangifte met het van D bv genoten loon van € 33.282. X stelt dat er sprake is van winst uit onderneming, omdat de vof per 1 januari 2014 is aangegaan.
Hof Den Haag (V-N 2020/22.19.11) oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat het uitbetaalde bedrag van € 33.282 verkregen is uit de dienstbetrekking met D bv. Daarbij is van belang dat niet in geschil is dat er tot 1 januari 2014 een dienstbetrekking bestond tussen D bv en X en dat X niet aannemelijk maakt dat deze dienstbetrekking is beëindigd. Verder is van belang dat de uitbetaalde bedragen in lijn liggen met de eerder uitbetaalde bedragen en dat D bv ter zake van het uitbetaalde bedrag aan X LB heeft aangegeven en afgedragen. De stelling van X dat de vof per 1 januari 2014 is ingegaan, wordt niet meer behandeld. De aanslag blijft in stand.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 10
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81