Belanghebbende, X, is in het jaar 2007 geïdentificeerd als rekeninghouder bij Van Lanschot Bankiers. X heeft de inkomsten uit en de saldi van die rekeningen niet vermeld in zijn aangiften. In maart 2007 heeft de inspecteur X gevraagd om informatie over de banktegoeden. X verklaart de hem toegezonden "Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)" te zullen invullen maar nog niet over alle gegevens te beschikken. Op 13 augustus 2007 heeft X dat laatste herhaald. De eerste serie navorderingsaanslagen is opgelegd met dagtekening 22 en 28 december 2007. De tweede serie navorderingsaanslagen is aangekondigd bij brief van 22 oktober 2008 en opgelegd met dagtekening 5 en 31 december 2008. Deze aanslagen zijn opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn. X heeft in hoger beroep alsnog gegevens over de banktegoeden verstrekt waarna de navorderingsaanslagen, verhogingen en boeten zijn verminderd. Volgens het hof is de tweede serie navorderingsaanslagen voldoende voortvarend opgelegd. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat X nog in april 2008 heeft ontkend rekeninghouder te zijn. Tegen dit oordeel komt X in cassatie.
Volgens de Hoge Raad is de eerste serie navorderingsaanslagen kennelijk opgelegd in december 2007 vanwege het verstrijken van de navorderingstermijn. De inspecteur heeft niet onvoldoende voortvarend gehandeld door te wachten met het opleggen van de tweede serie navorderingsaanslagen totdat X de toegezegde informatie zou hebben verstrekt of duidelijk werd dat X geen informatie meer zou verstrekken. Uit hetgeen het hof, in cassatie onbestreden, heeft overwogen omtrent de check en de selectie voor afdoening via een civiel kort geding in het jaar 2008, valt daarom niet anders af te leiden dan dat geen sprake is geweest van onverklaarbaar stilzitten van de inspecteur gedurende meer dan zes maanden na de ontkenning van X (in april 2008) rekeninghouder te zijn geweest. Het cassatieberoep is ongegrond.
Lees ook het thema: Navordering
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen art. 16, lid 4