Belanghebbende, X bv, schaft in 2006 samen met twee natuurlijke personen een onroerende zaak aan die in 2007 wordt gesplitst in twee appartementsrechten. Een van de twee appartementsrechten wordt toebedeeld aan X bv die het activeert. X bv sluit met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst om de waarde van de onroerende zaak te bepalen voor verschillende heffingen. De waarde wordt vastgesteld op € 265.000, maar bij de aanslagregeling vennootschapsbelasting 2011 besluit de inspecteur af te wijken van deze waardering. In bezwaar neemt de inspecteur deze correctie om doelmatigheidsredenen weer terug. Rechtbank Noord-Holland ziet in deze gang van zaken reden om X bv een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur niet tegen beter weten in of in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld door in de aanslagregeling af te wijken van de minnelijke waardering van de onroerende zaak zoals die was vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Omdat de vaststellingsovereenkomst gebrekkig is uitgevoerd, stond het de inspecteur volgens het hof vrij om daarop terug te komen. De fout bestond eruit dat beide taxateurs in hun taxatie niet de volledige onroerende zaak van X hadden getaxeerd. Het hof oordeelt dat de rechtbank X bv ten onrechte een integrale proceskostenvergoeding heeft toegekend.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 2
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Burgerlijk Wetboek Boek 7 7:900