Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag loonbelasting een afweging had moeten maken van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. De inspecteur moet de niet afgedragen loonbelasting naheffen bij het UWV.
X ontvangt een WAO-uitkering van het UWV. X woonde tijdelijk in het buitenland. Op 16 augustus 2018 meldt X zijn terugkeer naar Nederland bij het UWV. Bij de registratie hiervan in het systeem, voert het UWV een verkeerde mutatie in waardoor vanaf december 2018 geen loonheffing wordt ingehouden op de WAO-uitkering. In de aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 heft de inspecteur het verschuldigde bedrag aan loonbelasting na bij X.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat vaststaat dat door toedoen van UWV ten onrechte geen inhouding van loonheffing heeft plaatsgevonden. Voor de inspecteur is er dan ook geen wettelijk beletsel om over te gaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag aan het UWV. De inspecteur had een afweging moeten maken van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. De voor X nadelige gevolgen van de naheffing mogen niet onevenredig belastend zijn. Onder de geschetste omstandigheden is het redelijker dat de inspecteur alsnog overgaat tot naheffing bij het UWV.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 15
Algemene wet inzake rijksbelastingen 20
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 24 april