Belanghebbende, X bv, exploiteert een uitzendbureau. X bv heeft in de jaren 2011 en 2012 de afdrachtvermindering onderwijs toegepast voor haar Poolse medewerkers die een tweejarige opleiding tot Assistent medewerker voedingsindustrie met Nederlands als Tweede Taal hebben gevolgd. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur LB-naheffingsaanslagen op aan X bv. Volgens de inspecteur is de afdrachtvermindering namelijk ten onrechte toegepast. Hof Den Haag oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de werknemers de beroepspraktijkvorming die behoort bij de BBL van de opleiding Assistent medewerker voedingsindustrie hebben gevolgd. Verder is het hof van mening dat ook de inspecteur, naast de Inspectie van het Onderwijs, bevoegd is om voluit te toetsen of de opleiding Assistent medewerker voedingsindustrie voldoet aan de daaraan in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) gestelde eisen. In cassatie voert X bv aan dat de inspecteur niet bevoegd is om te beoordelen of de door de werknemers gevolgde opleidingen voldoen aan de vereisten van de WEB.
De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet bevoegd is om te beoordelen of de door de werknemers van X bv gevolgde opleidingen voldoen aan de vereisten van de WEB. De Hoge Raad wijst daarbij op zijn arrest van 22 september 2017, nr. 16/03857 (V-N 2017/48.11), en verwijst de zaak vervolgens naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen 14