A bv houdt de aandelen in belanghebbende, X bv, en B bv. In 2009 pleegt X bv diverse investeringen. De middelen om deze investeringen te financieren, verkrijgt X bv van A bv. De inspecteur corrigeert de in de VPB-aangifte 2011 afgetrokken rente in verband met de lening, op grond van art. 10d Wet VPB 1969, met € 91.381.
Rechtbank Zeeland - West-Brabant oordeelt dat er geen sprake is van een schijnlening. Volgens de rechtbank is er sprake van een normale geldlening. De rechtbank overweegt daarbij dat X bv en A bv daarnaar hebben gehandeld, door het door A bv verstrekte bedrag in de jaarrekeningen als lening op te nemen. De rechtbank verwerpt vervolgens de stelling van X bv dat de lening moet worden gesplitst (30% eigen vermogen en 70% vreemd vermogen). Volgens de rechtbank is er nl. geen sprake van een gedeeltelijke kapitaalstorting. Hierbij is volgens de rechtbank niet van belang dat A bv de investeringen voor (meer dan) 100% heeft gefinancierd. De inspecteur heeft art. 10d Wet VPB 1969 terecht toegepast. De correctie wordt vervolgens nog wel, conform de berekening van X bv, verlaagd naar € 90.703.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10d
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 18 augustus